Pandrecht en eigendomsvoorbehoud zijn tegenwoordig onmisbare zekerheden voor elke leverancier van goederen. Een eigendomsvoorbehoud is bruikbaar als de leverancier de goederen zelf terug wil kunnen krijgen, een pandrecht juist weer als de waarde ervan van meer belang is.
Pandrecht en eigendomsvoorbehoud gelijktijdig
De vraag is echter wat er gebeurt indien beide rechten gelijktijdig op een bepaald goed gelden. Hierover heeft de Hoge Raad recentelijk een arrest gewezen (HR: 03-06-2016, ECLI:NL:HR:2016:1046 (Rabobank/Reuser q.q.). Hoewel over dit arrest al het nodige is geschreven, leg ik de regel van de Hoge Raad die hierin werd gegeven hier op praktische wijze uit, zodat deze ook voor u als ondernemer begrijpelijk is.
Eigendomsvoorbehoud
Ik begin met het eigendomsvoorbehoud. De naam geeft al aan dat een leverancier zich hierbij de eigendom voorbehoudt. Artikel 5:1 BW stelt daarbij: “Eigendom is het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben”. Het lijkt daarmee duidelijk dat een eigendomsvoorbehoud het ‘sterkste’ zekerheidsrecht op de zaak is.
Ik ga er daarom van uit dat een zaak onder eigendomsvoorbehoud wordt geleverd. Artikel 3:92, lid 1 BW bepaalt dan dat dit eigendomsvoorbehoud inhoudt dat er nog niet wordt overgedragen (in juridische zin), maar dat de overdracht – en dus de overgang van de eigendom – plaatsvindt onder opschortende voorwaarde. Kort gezegd houdt dit in dat de leverancier dus de eigendom behoudt totdat aan een door hem gestelde voorwaarde is voldaan; meestal zal dit betaling van de prijs van het goed zijn.
Pandrecht vestigen indien onder eigendomsvoorbehoud geleverd
De vraag is nu de volgende: kan er op een onder eigendomsvoorbehoud geleverd goed ook een pandrecht worden gevestigd?
Om een praktisch voorbeeld bij die vraag te geven, neem ik de volgende casus: Leverancier A levert schoenen aan winkel B onder eigendomsvoorbehoud. Winkel B wordt echter gefinancierd door Bank C en bank C heeft een pandrecht op alle winkelvoorraad van winkel B. Vallen de onder eigendomsvoorbehoud geleverde schoenen van A nu ook onder het pandrecht van C? De eigendom blijft immers bij A zolang er nog niet voor de schoenen is betaald.
Allereerst is het daarbij van belang op te merken dat een pandrecht een beperkt recht is en daarmee gevestigd kan worden op een ander recht, zoals bijvoorbeeld een eigendomsrecht (artikel 3:81 BW). Daarmee lijkt de kous af. De winkel B heeft immers nog geen eigendom op de schoenen, dus kan zij ook geen pandrecht op die schoenen vestigen ten behoeve van bank C.
Rabobank/Reuser arrest over pandrecht en eigendomsvoorbehoud
In Rabobank/Reuser heeft de Hoge Raad echter een middenweg genomen. In zo een geval kan er inderdaad geen pandrecht op de eigendom worden gevestigd, maar wel een voorwaardelijk pandrecht op het eigendomsvoorbehoud.
Om deze constructie op te bouwen, redeneert de Hoge Raad als volgt: Indien een partij een goed (in ons voorbeeld: schoenen) onder eigendomsvoorbehoud verkrijgt, krijgt hij daarmee een soort verwachting op eigendom. Naar Duits recht zou dit een Anwartschaftsrecht heten. Deze eigendomsverwachting ziet de Hoge Raad ook als een zelfstandig en overdraagbaar recht. Op grond daarvan kan dus ook op deze eigendomsverwachting een beperkt recht, zoals een pandrecht, worden gevestigd (artikel 3:81 BW).
Praktische oplossing
Dit is een prettige oplossing voor de winkel B en bank C. Winkel B kan immers meer rechten en goederen onder het pandrecht van de bank laten vallen, waardoor hij meer zekerheden biedt en dus meer financiering kan verkrijgen. Andersom krijgt bank C nu een extra zekerheid voor haar leningen, namelijk een voorwaardelijk pandrecht op de eigendom van de geleverde schoenen.
Ook voor leverancier A is deze oplossing van de Hoge Raad werkbaar. Zou bank C namelijk haar pandrecht uitwinnen, zijn er twee opties:
- Bank C, of degene aan wie de verpande schoenen worden verkocht, betaalt de resterende koopprijs van deze schoenen aan A. In dat geval vervalt het eigendomsvoorbehoud van A, waardoor ook het voorwaardelijke pandrecht van C ‘uitgroeit’ tot een volledig pandrecht, waardoor C de schoenen mag verkopen als pandhouder. Voor A is dit geen nadelige oplossing, aangezien deze alsnog de koopprijs voor de schoenen krijgt, zij het dat deze dan betaald wordt door bank C, niet door winkel B. Omdat banken echter doorgaans veel kapitaalkrachtiger zijn dan winkels, heeft A daarmee extra zekerheid dat deze zijn geld ook ontvangt.
- Bank C betaalt de resterende koopprijs niet aan A. Daarmee blijft het eigendomsvoorbehoud van A gelden, aangezien niet aan de opschortende voorwaarde is voldaan (artikel 3:92 BW). De vraag is dan natuurlijk wat C dan eigenlijk kan verkopen. Volgens de Hoge Raad is er immers sprake van een voorwaardelijk pandrecht in die zin dat er een pandrecht rust op de eigendomsverwachting van winkel B. C kan dus de eigendomsverwachting, het Anwartschaftsrecht, verkopen. De vraag is uiteraard wie dat wil kopen. Immers, de schoenen zelf verkrijgt een koper niet in eigendom, enkel de verwachting om de schoenen in eigendom te verkrijgen.
Voordelen voor koper D
Toch kan de tweede optie ook voor een koper D een voordeel zijn. Zodra goederen immers per executie of afwijkend verkocht worden door de pandhouder, bank C (artikel 3:250 en 3:251 BW), zal de prijs doorgaans significant lager zijn dan wanneer de goederen via de reguliere kanalen worden verkocht. Stel bijvoorbeeld dat de schoenen worden verkocht voor 30% van de winkelprijs. In dat geval krijgt de koper D voor 30% van de winkelprijs een eigendomsverwachting. Voldoet hij vervolgens de resterende koopsom aan leverancier A, dan verkrijgt hij de volledige eigendom. Ervan uitgaande dat nog 50% van de koopsom onbetaald is, krijgt D in dat geval voor 30 + 50 = 80% van de winkelprijs deze schoen. Voor leverancier A maakt dit per saldo niets uit, aangezien deze alsnog 100% voldaan wordt; enkel tussen winkel B en bank C blijft dan nog een resterende schuld.
Wel is het voor koper D dan van belang dat deze er op let dat de prijs die hij betaalt voor de geleverde voorwaardelijke eigendom niet hoger is dan de reeds door winkel B aan leverancier A betaalde som, want in dat geval zou hij immers meer dan 100% van de prijs betalen.
Conclusie
Al met al biedt het arrest Rabobank/Reuser dus wederom een oplossing voor een al lang spelende vraag in de rechtspraktijk. Ook op het eigendomsvoorbehoud zelf kan een voorwaardelijk pandrecht worden gevestigd, hetgeen voordelig is voor de financieringspraktijk en ook de rechten van een leverancier onder eigendomsvoorbehoud niet schaadt.